vrijdag 26 maart 2010

The European housing market is still problematic

We might be tempted to overlook it, but the cause of the current economic and financial crisis is the collapse of the subprime mortgage market in the United States.
The collapse of Lehman Brothers was the most striking consequence of the unprecedented decline of this market. If the poor state of the housing market really caused this crisis, then one can be inclined to think that this market’s recovery is a prerequisite for further economic recovery. Thus, THE question is whether and to what extent the economy is recovering.

The development of housing prices
What can we tell about the development of home prices in the year 2010? Have they reached the lowest level and is recovery near or are the prices still declining?
In the United States, it seems the market is over the worst. The so-called ‘Case-Schiller Index’ for home prices hit rock bottom in the spring of 2009, after losing over 30% in three years.
At the same time the United Kingdom housing market is also recovering.

Can we say something about possible trends in the European Union by means of trends in the US? Yes, we can and it appears that, depending on the chosen period and the selected data, the European trends actually follow the American market. The European market is six months to two years slow, though. An example. Both in the US and the European Union, home prices have risen approximately 500% since the 1970’s. In the United States, the market reached its peak in 2006, whereas the EU hit its high in 2008. So far, the decline of home prices has been a lot bigger in the US than in the EU. Whether the fall in price in our part of the world has come to an end, thus remains to be seen.

Are housing prices still too high?
It is possible to formulate an assumption about the level of current home prices, based on a few ratios that may indicate people’s means to own a house under the current circumstances. These are general ratios that do not express peculiarities of different housing markets. An example is the ratio between price and income. In 2003, this ratio broke through the long-term average and culminated in the US in 2005 and in Europe in 2006.
In the United States, it reached 12% above the long-term average, and in the European Union 18%. Within the EU, the regional differences were large. In the Netherlands, Spain and Ireland it culminated at 40%.

Nowadays, in the US, this ratio has fallen below the long-term average. In most of the EU Member States, the ratio still fluctuates around or slightly above the average.
Another ratio is that of mortgage versus income, because interest rates affect the opportunity of buying a home. Looking at this ratio, the situation improves.
In most countries, this ratio is still below the long-term average. Off course, the question is how sensitive these countries are to fluctuations in the interest rates because of the mortgage system.

Again, the answers are promising. At an increase of 200 base points only the Netherlands and the UK would rise above the long-term average. Consequently, houses would become relatively expensive. Dutch (and English) home owners are therefore vulnerable for rising interest rates

Risks remain
The ratios mentioned above, but also ones like the price-rent ratio, portray an unfavourable picture of the home market in a number of European countries. The Netherlands belong to those ‘risk countries’. According to all these ratios, there is a chance that the prices have not yet fully adjusted. The Netherlands compare favorably to other countries. Together with Germany, the Netherlands are the only country that built less houses in 2003-2007 compared to the preceding period.
In countries such as Sweden, Spain and Ireland the production skyrocketed. These countries are now facing oversupply. In Germany, the lower production is a result of its shrinking population. And what about the Netherlands? In that country the declining production is rather due to complicated legal rules than to a decreasing population (except for regions such as Drenthe and Southern-Limburg). In other parts of the country there may still be a lot of hidden demand that can be an obstacle to further (necessary?) price adjustment

Sourche:
Deutsche Bank: Housing markets in OECD Countries. Risks remain in Europe. March 2010

maandag 1 maart 2010

Duurzaamheid is een rijdende trein

Kopenhagen is een eclatante mislukking geworden en het wetenschappelijk gehalte van meerdere IPPC-rapporten staat terecht ter discussie. Te lang hebben IPPC adepten een claim van onfeilbaarheid neergelegd, terwijl discussie een onmisbaar onderdeel van wetenschap hoort te zijn. Wil dit zeggen dat de ontwikkeling rondom duurzaamheid stokt. Nee, integendeel. De ontwikkeling rondom duurzaamheid kun je vergelijken met een trein die het station bijna heeft verlaten, terwijl nog steeds partijen verwoede pogingen doen om aan boord te springen.

Duurzaamheid gaat verder
Wie de heisa rondom het mislukken van Kopenhagen en de felle discussies over de waarde van de IPPC rapporten overhoort en overziet, kan gemakkelijk tot de conclusie komen, dat duurzaamheid gelijk staat aan klimaatverandering. Dat is echter een foute benadering. Duurzaamheid is een verzamelbegrip geworden. Talloze grote problemen vallen, waar overheden, bedrijven en de consument mee te maken, behoren ertoe. Problemen als schaarste aan betrouwbaar drinkwater, diepgaande demografische verschuivingen, schaarste aan grondstoffen en aanhoudend hoge prijzen voor energie hebben weinig met klimaatverandering te maken, maar vragen nu en morgen om blijvende aandacht. Misschien heeft de financiële crisis wel een handje geholpen om de aandacht voor bovengenoemde zaken te bevorderen. Er is meer aandacht gekomen voor de werkwijze van bedrijven binnen en buiten de financiële sector. Dat betekent ook meer aandacht voor corporate governance, eco-efficiency en voor de manier waarop met medewerkers hoort omgegaan te worden. Dat ‘duurzaamheid’ meer en meer onderdeel aan het worden is van de dagelijkse bedrijfsvoering van bedrijven en instellingen bewijzen ook andere cijfers

Een mentaliteitsverandering
Het mislukken van Kopenhagen lijkt zodoende min of meer een op zichzelf staande gebeurtenis te zijn. Dat ‘duurzaamheid’meer en meer onderdeel aan het worden is van de dagelijkse bedrijfsvoering van bedrijven en instellingen, bewijzen ook andere cijfers. Een groeiend aantal institutionele beleggers willen daadwerkelijk duurzaamheid meenemen in hun investeringsbeslissingen. Wereldwijd hebben ongeveer 650 institutionele beleggers, samen goed voor pakweg USD 20 biljoen aan beleggingen, the United Nations Principles for Responsible Investment (UN PRI) ondertekent. Dat is nog maar het begin. Volgens een studie van Booz&Company Consultants kan tegen 2015 het aandeel van duurzaam verantwoord investeren wel eens opgelopen zijn tot 15% à 20% van alle beleggingen in beheer. Het is de combinatie van bovengenoemde problemen, strengere wetgeving en technologische vernieuwingen die beleggers in de richting van duurzaam investeren stuwen. Een bijzondere rol is in dezen misschien wel weggelegd voor pensioenfondsen. Ze moeten zorgvuldig waken over de lange termijn belangen van hun pensioengerechtigden. Kunnen ze dan zaken als watertekorten en CO2-uitstoot links laten liggen, terwijl duidelijk is dat die ontwikkelingen grote risico’s met zich mee dragen, die hun verplichtingen in gevaar kunnen brengen? Het heeft er nu alle schijn van dat duurzaamheid over niet al te lange tijd het doorslaggevende element wordt bij investeringsbeslissingen.

Dow Jones Sustainability Indices
Hoe ver het denken over duurzaamheid inmiddels gevorderd is, valt af te lezen aan de ontwikkeling van de Dow Jones Sustainaibility Indeces. De eerste index stamt alweer uit 1999, the Dow Jones Sustainability World Index. In die dagen bestond er nog grote onduidelijkheid en onzekerheid in hoeverre duurzame factoren zouden kunnen bijdragen aan het economisch/financieel succes van een bedrijf of van beleggingen. Hoewel er nog steeds geen sluitende bewijsvoering is, wijst steeds meer onderzoek in de richting van een positief verband. Die overtuiging is ook terug te zien aan de groei van het aantal indices. Aan het einde van 2009 waren er 15. Er zijn brede indices maar ook zogeheten blue chip benchmarks die samengesteld zijn uit de belangrijkste (grootste) spelers op het gebied van duurzaamheid in een bepaalde regio

Lasten en kansen
De indices weerspiegelen niet alleen de groeiende belangstelling van beleggers en investeerders voor duurzaamheid, maar ook een gewijzigde opstelling bij het (grote) bedrijfsleven. Was duurzaamheid in de jaren negentig vooral een zaak die geassocieerd werden met overheidsbemoeienis, regelgeving en compliance, nu is dat sterk veranderd. Duurzaamheid is een zakelijk concept geworden, een kernthema bij het zoeken naar competitieve voordelen. Dat betekent dat duurzaamheidcriteria meer en meer geïncorporeerd worden in diensten en producten. Duurzaamheid gaat geleidelijk aan van een last naar een kans in een concurrerende omgeving.

Leiders in duurzaamheid
Hoe breed duurzaamheid zich inmiddels heeft genesteld binnen het internationale bedrijfsleven, blijkt uit het overzicht van de Zwitserse vermogensbeheerder SAM, een voortrekker op het gebied van duurzaam beleggen. In hun overzicht van Sector Leaders 2010 figureren Nederlandse bedrijven als Air France-KLM, maar ook DSM en Philips. Zij figureren naast bedrijven als Pepsico, Nokia, Intel, BMW en Deutsche Telekom. In het overzicht van sector movers 2010 komen we Wolters Kluwer tegen naast Starbucks, Cisco, Siemens en Alstom. Duurzaamheid is definitief het spelletje geworden van de grote jongens.